Yves Beaumont. Painter.

Langs oude meesters, weidse natuur en sporen in de verf

Een panorama zuigt me in zich op. Herinneringen aan een landschap waarin ik ooit vertoefde, vullen mijn geest. Als een reiziger verken ik de afgebeelde ruimte op het doek, baan ik mij een weg doorheen het geschilderde landschap. Mijn ogen bewandelen het reliëf van de verfhuid, tasten lijnen, richtingen en structuren af en ontmoeten kleuren en gelaagdheden als waren het voeten onderweg. Een serie close-ups doet me terugwijken, op zoek naar subtiele ritmestoornissen binnen het geheel. Al even snel doet ze me opnieuw een stap naar voor zetten dichterbij details, dorstig naar meer van die onbestemde sfeer. Zo beleefde ik een onbewaakt moment tijdens een recent atelierbezoek bij Yves Beaumont (°1970, Oostende).

Al sinds zijn debuut onderzoekt de schilder gestaag hoe de tijdloze kracht van landschappen op een actuele manier op doek kan worden vertaald. Wanneer we de rijke Europese geschiedenis van de landschapsschilderkunst in vogelvlucht doorkruisen, wordt zonder meer duidelijk dat dit een beladen missie is. Periodes van realisme, idealisering en romantisering wisselen elkaar af. Vooral met laatstgenoemde strekking voelt Beaumont zich verwant. We zien daarin van Ruysdael en Rembrandt de nuchtere registratie voor het eerst doorbreken en hun 17de-eeuwse landschappen kruiden met pathos en melancholie. Constable, C.D. Friedrich en Turner drijven de dramatiek begin 19de eeuw verder op en maken het romantische landschap tot spiegel van de ziel. Eind 19de eeuw komt de nadruk te liggen op beleving van de natuur. De School van Barbizon en de impressionisten concentreren zich op het idee en/of het gevoel dat hen tijdens waarnemingen ‘en plein air’ overvalt en zoeken naar een beeldtaal die de vluchtigheid van hun indrukken kan vatten. De lijnkrachtige ‘Mont Sainte-Victoire’-reeks van Cézanne, Mondriaans naar steeds extremere abstractie evoluerende ‘Appelboomserie’, de hoekige Vlaams expressionistische verbeelding van het platteland en de weerbarstige en tactiele subtiliteit van Raoul De Keyzer zijn enkele voorbeelden van hoe de artistieke blik op het landschap doorheen de 20ste eeuw alsmaar meer van de werkelijkheid vervreemdt. Het landschap wordt individuele interpretatie en verschijnt in zijn poëtische gedaante.

Om in een landschap deze andere, meer onthechte dimensie te ontdekken, volstaat het net iets intensiever te kijken dan met de vlugge, werktuiglijke blik van alledag. Een tak wordt dan plots een ader en vloeit kronkelend met een rimpelend wateroppervlak ineen. Kraken in het ijs maken de dikte van een vorstlaag zichtbaar, suggereren diepte en vervagen in oneindigheid, de glinstering van een lichtreflectie op zee groeit horizontaal met een golf mee en wordt panorama. De lijn van een krijtrots tekent zich scherp af maar wordt verderop abrupt door de afgrond opgeslokt. Door dergelijke, aan het spirituele grenzende, extra prikkels blijft Beaumonts verbeelding geïnspireerd. Deze poëtische dimensie, ontdaan van de sentimentele bijklank van de romantiek en bevrijd van het torment van de sublieme ervaring, kan hij het duidelijkst ervaren op desolate, weidse plekken waar de natuur nog ongerept is. Maar ook het besloten mysterie achter de organische woekering van een donkere bosgrens of de structuur van een fragment boomschors kunnen de schilder met een zweem melancholie vervullen.

Wordt Beaumont gedreven door een onstuitbare drang naar vrijheid? Vindt zijn actieve geest rust en harmonie in de tristesse van verlaten openheid? Houdt de schilder ervan om zich af en toe even door bitterzoete heimwee te laten overspoelen? In elk geval is aan het ter plekke verzamelde documentatiemateriaal te zien dat de eerste indrukken complex en gelaagd zijn. Foto’s worden omfloerst door suggestieve openheid. Studieschetsen zijn barokker en meer organisch dan het uiteindelijke resultaat op doek.

In het atelier wordt de ervaringschaos gekanaliseerd. De kunstenaar reflecteert kritisch over zijn kijk op, interpretatie van en herinnering aan het landschap dat hij intensief waarnam. Hij ontdoet het van particuliere details en begint aan het ontwikkelen van een universelere synthese. In die synthese wordt niet alleen zijn visie op het waargenomen beeld verwerkt, maar ook een heel bewuste reflectie op het schilderen zelf. Hoe en waar kan verf worden toegevoegd of weggeschraapt? Mag een nieuwe verflaag die andere dekken of blijft ze beter transparant voor het organische gebeuren van kleuren en vormen eronder? Is een volgende laag überhaupt nodig? De handeling van het schilderen laat sporen na. Langzaam krijgt de verfhuid haar definitieve reliëf. Intuïtieve gestiek en zorgvuldige precisie sturen een proces van uitpuren en concretiseren bij. De grens tussen de nog net herkenbare werkelijkheid van een bos en het abstracte clair-obscur van twee zwarte en twee vaalgroene driehoeken wordt geduldig afgetast. Een zwarte lijn op een schraal wit doekje zou een geometrisch abstract werk kunnen zijn, maar krijgt binnen de context van het oeuvre concrete betekenis als horizonlijn. De hoogte van een einder wordt verlegd van lager naar hoger en terug. Tot het evenwicht tussen realiteit en picturaliteit wordt gevonden, blijft de schilder wikken en wegen. Zijn beeld moet de kijker in staat stellen om de manier waarop hijzelf het bronlandschap heeft beleefd te voelen, te benaderen.

Naarmate Beaumonts oeuvre evolueert, komt de interne samenhang des te meer bovendrijven. De afwisseling tussen weidse panorama’s die het landschap in zijn oneindige uitgestrektheid afbeelden en close-ups die zich vooral focussen op structuren van landschapsdetails lijkt op een eclectische omgang met het thema te duiden. Toch komen uit deze microblik en dit macroperspectief beelden voort met een sterke formele verwantschap. Een groep boomstammen in een dicht woud zou het spiegelbeeld kunnen zijn van rietstengels in close-up. De grillige takkenstructuur van olijfbomen genereert een visuele echo van een waterval uit een vroeger werk. Onderwerpen, standpunten en concepten worden hernomen. Beeldelementen worden aangepast. De vormentaal danst heen en weer op de dunne koord tussen figuratie en abstractie. De verf groeit uit tot een nieuwe huid met andere imperfecties en accenten. Er ontstaan variaties op één thema. De tijdloosheid van het landschap, die dubbele sfeer van huiver en bewondering, van nietig deel uitmaken van een totaliteit en ze tegelijk overzien, de identiteit van de schilder die zich vastzet in de materie en een rechtlijnige koers langs artistieke keuzes, maken het oeuvre in zijn veelvormigheid boeiend consistent.

Annelies Vantyghem

Facebook
@