Yves Beaumont. Painter.

Yves Beaumont heeft gekozen om het thema van het hedendaagse landschap uit te diepen. Ze zijn herkenbaar, zijn landschappen: vlekmatige partijen gebroken bruinvarianten gecounterd door veel zwart, waar berg en dal in elkaar overvloeien. Hij maakt geen fotografische weergaven, maar suggestieve beelden die zoeken de essentie van het landschap weer te geven. Verwant aan het impressionisme zijn het indrukken, dat wel, maar door het repetitieve voel je de zoektocht naar diepte. Geen evocatie van een pittoresk hoekje, wel een zoektocht naar de landschappelijkheid.

Yves Beaumont verstopt niet dat hij schatplichtig is aan zijn leermeester, Karel Dierickx (1940-2014). Na zijn periode als vertegenwoordiger van de Nieuwe Figuratie, ontwikkelde Dierickx een intimistische schilderkunst waarin het landschap belangrijk werd, benadrukt door een zeer gevoelige schriftuur van korte streepjes en vegen. Ook de werken van Beaumont zijn opgebouwd uit een wattig materiaalgebruik. Dit maakt het werk sensueel en mysterieus tegelijk.

Tot zijn inspiratie rekent Yves Beaumont ook de grote negentiende-eeuwse landschapschilders zoals Jean-Batiste Corot (1796-1875) en William Turner (1775-1851), van wie vooral de zeelandschappen onvergetelijk zijn.

Als postmodernen spelen met de romantiek is er ook een reminiscentie naar het beroemde werk ‘Der Wanderer über Dem Nebelmeer’ (1817) van Caspar David Friedrich (1774-1840), waar een man vanaf de rug gezien het nevelige landschap overschouwt. Bij Yves Beaumont staat die staarder er niet geschilderd. De toeschouwer voelt zichzelf daardoor een voyeur van de penetreerbare landschappelijkheid. Hoe helder ze ook partieel zijn, het is de duisternis die vragen oproept. De romantiek hield van de schaduwen die de verlichting geslagen had. Beaumont is gefascineerd door wat het landschap verbergt. Het onrustige zit in het rustgevende verborgen.

Zijn titels geven een hint. ‘Arcadische landschappen’ verwijst naar een stuk op de Peloponnesos, maar heeft vooral een utopische betekenis gekregen als een paradijselijk oord. Vergilius staat bekend als de literaire verheerlijker van de natuur. Hij bezong de bucolische schoonheid van het land. ‘Et in Arcadia ego’ is echter geen zin uit zijn oeuvre, maar de titel van een schilderij eerst van Guercino (1623), dan van Poussin (1692). Beide werken gaan over de dood. Zelfs in dit idyllische land is de dood aanwezig. De vanitas-gedachte, het memento mori, gedenk dat je gaat sterven, houdt zich in het landschap verborgen. Het is de schaduwzijde van een leuze van een andere Latijnse auteur, Horatius: ‘Carpe Diem’, pluk de dag. Tegenover de epicuristische gerustheid over de dood. (‘Als ik er ben is de dood er niet, als de dood er is, ben ik er niet.’) is er de moraliserende onrust voor de doodsbedreiging, zoals die tot uiting komt in de aangehaalde zeventiende-eeuwse schilderijen. Bij Yves Beaumont wordt alles open gelaten. Men kan zowel de weg op van de kleurrijke geruststelling als van de zwarte onrust. Dat is precies de mysterieuze zweem van zijn werk.

De andere titel, ‘Swelling Sea’, is ook treffend gekozen. ‘Zwellend’ zegt niet veel, maar verbonden aan de zee, betekent het de ‘deining’: ‘a rolling condition of the sea, usually after a storm’, de zeegang die blijft lopen na een storm. Als sociale afgeleide betekenis krijg je ‘opwinding en verwarring’ in de golvende zeelandschappen van Yves Beaumont. Een metafoor zien voor tumult en maatschappelijke opschudding is dan ook niet vergezocht.

Wanneer het landschap zo hoofdzakelijk aanwezig is als thema, kan men het best even de filosofie bekijken. De sterk ecologisch- gevoelige Nederlandse filosoof Ton Lemaire, kreeg bekendheid met zijn ‘Filosofie van het landschap’. Daarin wees hij op de culturele dimensie van het landschap. De natuur krijgt, wanneer ze als landschap voorgesteld wordt, een culturele betekenis. Hij ging zover te stellen dat het verschijnen van het landschap samengaat in het Westen met het verdwijnen van het christendom. Tegenover de verticaliteit van de religieuze hiërarchie, staat de openheid van de brede horizon en de wijsheid die perspectieven toelaat. Lemaire onderscheidt in dat boek vijf fasen. De eerste gaat van de veertiende naar de zestiende eeuw en behelst de ontluiking van het landschap zoals dat in de renaissance te zien is. Met de spelende anekdote van de dichter Petrarca die de eerste bekende figuur was die in een brief toegegeven had dat hij op 26 april 1336 de Mont Ventoux beklommen had voor het plezier van het vergezicht. Iets wat sinds de Oudheid niet meer zou gebeurd zijn. Bij de lectuur van zijn geliefkoosde kerkvader Augustinus, besefte hij de zondigheid ervan. De vrome mens mag enkel in zijn ziel kijken.

De tweede fase (1550-1775) bestaat uit een natuurvroomheid. Het betreft de profane ruimten die men bij Brueghel ziet en die getuigen van een dankbaarheid voor wat de natuur aan de mens verschaft. Het landschap zoals men die bij de Hollandse schilders vindt, sluit daar bij aan.

De derde fase valt samen met de periode van de Romantiek. De eenzaamheid van  de mens wordt benadrukt, die zich verloren voelt in het landschap. Het wordt beleefd via de gemoedsgesteldheid en niet vanuit een wetenschappelijke beschrijving. De natuur wordt mystiek benaderd en de kunst komt weer dichter bij de religie te staan.

De vierde fase, tweede helft van de negentiende, begin twintigste eeuw, heeft wel oog voor de wetenschappelijke meetbaarheid van het fysische landschap. Het mag ook esthetisch genietbaar zijn. Platteland als natuur en stad als cultuur groeien naar elkaar toe. Waar voordien het pittoreske romantische plekje schilderachtig was, wordt dat nu de totale ruimte. Zelfs een kathedraal krijgt iets landschappelijk bij de impressionisten.

De vijfde fase brengt het onbewoonbare landschap, te tellen vanaf de metafysische schilderkunst van de Chirico, het magisch realisme en het surrealisme. Het duistere heeft de overhand gekregen. Het wordt decor voor de nachtmerrie.

Wat heeft dit met het oeuvre van Yves Beaumont (1970) te maken?

Het boek van Ton Lemaire dateert van 1970, een datum waarop de term postmodernisme wel al bestond, maar nog niet de omwentelende betekenis had, die het begin de jaren tachtig kreeg, nadat François Lyotard (1979) ons eens goed uitgelegd heeft wat er aan de hand was met de cultuur.

Eén van de belangrijkste kenmerken is de dubbele codering. Dit bestaat uit de attitude dat het kunstwerk bestaat uit een code. In de kunst is dit het tekensysteem dat door een groep kunstenaars al doende ontwikkeld werd, vanuit een bepaalde al dan niet bewuste opvatting over kunst om vrij open toch enigszins gestuurde betekenissen te produceren die dan door een publiek kunnen geïnterpreteerd worden. In de oude kunst lag die code vrij vast al werd een evolutie toegelaten. De moderne kunst (rond 1850) bracht een systeem op gang van afbreken van het gevestigde en er een nieuwe code voor in de plaats aan te bieden, de zogenaamde ‘avant-garde’. De postmoderne kunst (1980) liet inzien dat de nieuwe codes, doorgaans aangeduid met een naam eindigend op ‘-isme’ (van realisme tot hyperrealisme), toch steeds weer een academisme werden omdat ze het relativisme van haar eigen geconstrueerde code niet aanvaardde. Post-modernisten maakten dit duidelijk door op een iconische wijze een code van de code te construeren, waardoor het code-karakter uit haar verborgenheid trad, of volledig gek werd door ongepaste codes met elkaar te vermengen. Yves Beaumont doet dit o.a. met de romantische code van het landschap. Hierover is het laatste woord nog niet gezegd.

Willem Elias


Facebook
@