Yves Beaumont. Painter.

Kunstkritiek als estafette of voortschrijdend inzicht, is ons dat toegestaan? In een poging om het werk van Yves Beaumont te plaatsen besloot Willem Elias ooit:

De postmoderne kunst liet inzien dat de nieuwe codes, doorgaans aangeduid met een naam eindigend op ‘-isme’ (van realisme tot hyperrealisme), toch steeds weer een academisme werden omdat ze het relativisme van haar eigen geconstrueerde code niet aanvaardde. Post-modernisten maakten dit duidelijk door op een iconische wijze een ‘code van de code’ te construeren, waardoor het code-karakter uit haar verborgenheid trad, of volledig gek werd door ongepaste codes met elkaar te vermengen. Yves Beaumont doet dit o.a. met de romantische code van het landschap. Hierover is het laatste woord nog niet gezegd.

Sta me toe die stok op te nemen waar de cultuurfilosoof hem met de beste bedoelingen achterliet. Ik mocht vandaag zelf in het nette atelier van Yves Beaumont staan, achterin de tuin van zijn ouderlijk rijhuis in Zandvoorde, waar hij nu woont. Ik zocht er een paar uur vergeefs naar die ‘code van de code’. Ik durf nog niet te beginnen twijfelen aan de eruditie van Willem Elias, maar met de beste wil van de wereld kon ik in deze innemende man en zijn queeste op doek geen ‘postmodernist’ zien. Een zeker anachronisme, ja, dat voelde ik wel, maar dat is lang nog niet hetzelfde. Ik ervaarde wel een man met een benijdenswaardig oeuvre waarvoor deze razende tijd soms aanvoelt als een slecht zittende jas. Tijdens ons gesprek bleek herhaaldelijk zijn bewondering voor traditie en vakmanschap en zijn afkeer voor ‘gesten’, sappig West-Vlaams voor de verwaande streken van een deel van het kunstwereldje. Neen, behaagzucht is niet aan Yves Beaumont besteed, snelheid en mediageilheid zijn dat evenmin. Hij alludeerde terloops ook op zijn moeite met de donkere wintermaanden en hij vertelde me dat de staat van de wereld hem al eens weemoedig maakt. Al weet hij dat laatste dan wel goed te maskeren met hartelijkheid. Het atelier op de koer, met de allures van een uit de kluiten gewassen proper tuinpaviljoen, blijkt dus ook, zo nu en dan, een abri voor het zotte circus waarin alles en iedereen tegenwoordig om attentie schreeuwt, diegenen die ze het minst toekomen soms nog het hardst.

Ik probeer de sfeer van zijn ‘oude’ – lees: niet ‘ouderwetse’- beeldtaal vooral te snappen als soort remedie daarvoor, eerder dan een commentaar daarop. Wat sommigen ook beweren, dit werk is naar mijn aanvoelen geen vlucht, maar een bewust zoektocht naar een beeldtaal die ‘vertraagt, vertraagt, verlangzaamt…’ (cfr. het gedicht van Leonard Nolens) Yves Beaumont kiest schilderkunstige recepten die daarbij passen. En die komen niet toevallig uit vroeger tijden. Hij laat het licht en de tijd daarvoor inkoken als een sterke bouillon. Nee; doe mij niet geloven dat hier een ‘code van de code’ is. Er zijn nu eenmaal codes die gewoon blijven werken, niet echt ‘gebroken’ hoeven te worden. Anders gezegd: als er bij Yves Beaumont, door hem gewild of niet, romantiek of spleen te rapen zouden zijn, dan liggen ze er authentiek, welgemeend, zonder slag om de arm of tongue-in-cheek. Postmodernisme als etiket kleeft dus niet goed op hem. Dat klinkt te cynisch, te sluw, te doortrapt. Hier geen snoeverige ‘meta’ van de kunsten, laat staan filosofische parure…De knepen van Corot, Daubigny, Winslow Homer of Caspar David Friedrich komen vandaag ook gewoon van pas. Ze hoeven niet ‘gerelativeerd’ te worden, laat staan ‘gerehabiliteerd’ voor eigentijds gebruik. Ze gewoon dankbaar aanvaarden als doorgegeven bagage volstaat. Misschien moeten we maar eens af van een kunsthistorische obsessie die het oudere alleen omarmt wanneer het zich verkleedt als nieuw. Kunstenaars zijn geen travestieten. Eerder doorgevers van een fakkel. Dit zijn overigens allemaal vraagstukken waarover je je niet noodzakelijk het hoofd hoeft te breken bij dit oeuvre. Het gaat ook gewoon gretig, zinnelijk, en onomwonden plastisch om met een ‘klassiek’ genre als het landschap. En paradoxaal genoeg wordt het precies door die houding modern en vernieuwend.

Het valt me op hoe Yves Beaumont al meer dan drie decennia focust op zichten waarin het menselijke spoor meestal ontbreekt, en daarmee eigenlijk een vrij unieke positie inneemt. De palen, perken, banen of clôtures waarmee wij het landschap cultureel versnijden, de menselijke begrenzingen van en de openingen op het landschap, die de schilderkunst van de lage landen van Van Eyck, over Vermeer, tot Brusselmans of Raveel kenmerken, zijn hier niet te bespeuren. Ook de mens die het landschap bewoont of doorkruist, geeft niet (meer) thuis. Er is niemand die exotische wateren op vaart, zoals bij Peter Doig. Er zijn geen met oorlogsschuld beladen zichten, zoals bij Kiefer of Tuymans. Je vindt in zijn oeuvre ook geen urbane verkaveling zoals bij Koen Van den Broeck of Tina Gillen, noch een wazig, van fotografie bezwangerd suburbia zoals dat van Bert De Beul. Evenmin leunt hij aan bij het geabstraheerde vitalisme van Per Kirkeby (hoewel hij die bewondert…) de filosofische zwaarte van Thierry De Cordier of het gegoochel met fotografische standpunten van Hockney…De landschappen van Beaumont herbergen weliswaar geen expliciet verhaal, maar ze lezen als een puur abstraherend onderzoek gaat al evenmin. Het herkenbare blijft daarvoor al te zeer overeind. Het verdwijnt niet in deconstructie, het wordt niet weggereduceerd. Daarvoor hangt te veel sfeer en poëzie tussen zijn boomtoppen of in zijn verstilde dalen. 

Wat dan wel? Wat zorgt ervoor dat deze ogenschijnlijk eenvoudige brandingen, meren, wolken, coulissen, loverranden of perspectieven zo vasthouden en intrigeren? Dreggend in zijn stille waters bleef ik haken aan twee invallen. Wellicht schuilt de tover in een combinatie ervan. Eentje heeft te maken met ontzag voor een natuur die, zo beseffen we steeds meer, even goed zonder ons kan, de andere met de trage, geheimzinnige essentie van het schilderen zelf als onverslijtbaar medium.

Voor de eerste keer ik terug naar één van de door Beaumont zo bewonderde meesters: Caspar David Friedrich, dé exponent van het romantische wereldbeeld en de romantische kijk op het landschap. Diens ‘Rückenfiguren’ belichamen volgens tal van kunsthistorici een kantelpunt, een era waarin de mens beginnend meesterschap toont over de natuur, wat meteen ook een verlies inluidt. In Friedrichs’ tijd nam de wetenschap reuzensprongen, werden de eerste machines ontwikkeld, nam de wereldeconomie toe en namen steden een groeispurt. De mens die ons voorheen op schilderijen hoofdzakelijk vanuit een landschap aankeek, draaide ons bij Friedrich de rug toe en keerde zijn aangezicht naar de einder, in adoratie voor wat toen nog grotendeels ongerept en woest was. Weemoedig, alsof die mens wel al voorvoelde wat we in komende eeuwen met de planeet zouden aanrichten. De man op de rug is evenwel nog steeds onze bondgenoot “in” het landschap, die zelfbewust zijn positie bepaalt tegenover de einder, het water, de bergen en die ons, van buiten het schilderij, als een gids over zijn schouder laat meekijken.

Bij Beaumont is die ‘Rückenfigur’ als bondgenoot verdwenen en staren we verweesd in het ijle. Dit zou zomaar een ‘fast forward’ kunnen zijn naar een natuur die uiteindelijk overwon, nadat wij er onszelf in al onze hoogmoed hebben uitgejaagd. Of zien we deze ‘ongerepte’ landschappen alleen nog in een achteruitkijkspiegel, als een voorbij paradijs? In ieder geval ademen zijn doeken een zekere melancholie. Ik mag hopen dat hij het me niet kwalijk neemt. Ik ben de laatste die een schilder wil opzadelen met een ‘ecologisch’ thema. Maar ik slaag er gewoon niet in om onze gespannen verhouding met de natuur, als kind van mijn tijd, buiten mijn kijken en interpreteren te houden.

Ik vermoed dat hij mijn tweede inval, waarin ik me beperk tot een puur schilderkunstige invalshoek, beter zal smaken. Ik hoor in Yves’ relaas over zijn rol als leraar doorsijpelen hoe hij onbeschaamd gelooft in métier. Mijn oog valt in het atelier op een pas aangezet doek: een complexe, gelaagde verzameling van onderschilderingen met een expressie die in niets de kalmte van zijn afgewerkte schilderijen laat vermoeden. Maar dat gewemel schuilt er dus wel, onder ieder van zijn bedaarde landschappen, waar het heimelijk de uiteindelijke subtiliteit van hun oppervlak mee bepaalt. Ik pols naar zijn verhouding tot fotografie en krijg te horen dat die onloochenbaar bestaat, maar slechts als instrument, als aanleiding of prélude op het ware, schilderkunstige avontuur. Dat blijkt er toch nog steeds een te zijn van trial and error, van even veel benutte ongelukken als bewuste keuzes, met tijd en twijfel als voornaamste ingrediënten. Er blijft iets wonderlijks aan de act van het schilderen, waarbij een landschap wordt gezien, vervolgens door de filters van waarneming, gemoed, ingesleten ervaring en de grillen van het materiaal passeert en tenslotte een beeld oplevert waarin elk van die parameters een residu achterlaat. Het is een traag en taai proces dat bezielde, gelaagde, ingedikte beelden oplevert in een tijd waarin beelden doorgaans steeds ‘gladder’, vluchtiger en gestroomlijnder worden. Deze werken zijn eerder een ode aan traagheid, authenticiteit en volgehouden inspanning.

En dan hebben we het nog niet eens gehad over het licht. Hoe durfden we dat tot hier te veronachtzamen? Verblind als we zijn door TL’s, LED’s en schijnwerpers, die alles op scherp zetten en weinig van de dingen onverhuld houden voor camera’s en digitaal verkeer, verleren we stilaan de nuances van het ‘uur blauw’, de schemer, het silhouet of het scheerlicht…Het vlakke licht dat met een schakelknop aan gaat, maakt van alles ‘nu’. Het licht van Yves is er vooral een van komst en afscheid, van opdoemen en wegdeemsteren. Het duurt. Yves Beaumont trekt dat vergeten register open waarmee een weerspiegelde boom, de onbestemde rand van zijn lover tegen het ochtendgloren, een optrekkende mist of de contouren van een wad terug hun juiste schrijfwijze krijgen.

Het valt het me zo zwaar te kiezen: is dit onderzoek uitpuren, vereenvoudigen en verstillen of eerder complexiteit toevoegen en rijkdom herontdekken? Die dubbelzinnigheid uit zich in raadsels, die hij nog het liefst in reeksen benadert. Wolken bijvoorbeeld: zijn dat volumes in wording, die licht vangen, terwijl je daar eigenlijk los doorheen tast? Of zeeën: zijn dat donkere oppervlaktes of onpeilbare dieptes? Schemert er een toef licht door het dichte lover van het woud heen, of heeft iemand tussen ons en de bosrand een vuur laten smeulen? Vormen de beboste oevers de coulissen voor een meer dat daartussen rust, of is het water net een blanco wig die een bos doorsnijdt? Er schuilen voldoende plastische vraagstukken in het herkenbare, om het als abstract of conceptueel te ervaren. Als je het toelaat, kan ‘zien’ ook savoureren of tasten worden…

Frederik Van Laere

2024


Facebook
@